Meditatie - Bhagavad Gita
“De mens die zijn vreugde alleen zoekt in het Zelf, die voldaan is
in het Zelf en zich volledig verzadigt in het Zelf, zulk een mens
heeft niets meer te volbrengen.”
III-17
“Wanneer mensen Mij trachten te eren, op welke wijze ook, zo heet Ik hen
welkom. Langs welk pad zij ook reizen, het leidt tenslotte tot Mij.”
IV-11
“Er is niets ter wereld zo zuiverend als kennis; en hij die een volmaakte
wijze is, vindt deze tenslotte in zijn eigen Zelf.”
IV-38
“Zonder concentratie (Yoga), O Machtig Mens! is afstand doen moeilijk,
maar de wijsgeer die altijd over het Goddelijke mediteert, zal
weldra het Eeuwige Brahman bereiken.”
V-6
“Voorzeker is wijsheid gelijk de zon, zij openbaart de opperste Waarheid
aan hen wier onwetendheid is verdreven door kennis van het Zelf.
Zij mediteren over het Goddelijke, hebben vertrouwen in het Goddelijke,
zij richten zich geheel op het Goddelijke en verliezen zich in
het Goddelijke; hun zonden worden opgelost in wijsheid, zij gaan
daarheen vanwaar geen terugkeer meer is.”
V-16-17
“Succes in Yoga is niet voor hem die te veel eet, noch voor hem die in
het geheel niet eet; noch voor hem die al te veel verslaafd is
aan slaap, noch ook voor hem die te weinig slaapt. Maar voor hem
die zijn voedsel en zijn ontspanning regelt, die evenwichtig is
in actie, in slapen en in waken, voor hem zal het alle verdriet
verdrijven.”
VI-16-17
“Hij wiens geest niet dwaalt en die zich bezig houdt met voortdurende
meditatie, bereikt het Eeuwige Brahman.”
VIII-8
“Als een mens over Mij wil mediteren en Mij alleen en Mij altijd en
overal wil eren, dan zal Ik de vervulling van zijn streven op
Mij nemen en al zijn verworven talenten behoeden.”
IX-22
“Vestig uw geest vast op Mij, wijd uzelf aan Mij, breng offers aan Mij,
geef u over aan Mij, maak Mij tot het doel van uw streven, dan
zult ge vast en zeker één worden met Mij, Die uw eigen Zelf ben.”
IX-34
“O Arjuna! Ik ben het Zelf, gezeteld in de harten van alle wezens;
Ik ben het begin en het leven en Ik ben het einde van hen allen.”
X-20
“Waarlijk, diegenen die hun handelingen aan Mij overgeven, die over Mij peinzen,
die Mij aanbidden en over Mij alleen mediteren, met geen gedachten
dan aan Mij, O Arjuna, die red Ik spoedig uit de oceaan van leven
en dood, want hun geest is gevestigd op Mij.”
XII-6-7
“Het is binnen in alle wezens en toch er buiten; het is onbeweeglijk
en toch bewegend; Het is te subtiel om waargenomen te worden;
Het is ver weg en toch altijd dichtbij.”
XIII-16
“Het is het Licht der Lichten, buiten het bereik van de duisternis;
Het is de wijsheid, het enige dat waard is gekend te worden of
dat wijsheid ons kan leren; Het is de Aanwezigheid in de harten
van allen.”
XIII-18
“Zoek dan uw toevlucht in Hem en geef uzelf met geheel uw hart aan Hem
over, dan zult ge door Zijn genade tot de Opperste vrede komen
en het Eeuwig Tehuis bereiken.”
XVIII-62
Uit: Bhagavad Gita (pdf)
|