Uit: Politeia
Wat is rechtvaardigheid?
De Politeia wordt veelal beschouwd als Plato’s belangrijkste
werk en niet zelden wordt uitsluitend van dit werk kennis genomen
in een poging om Plato’s ‘leer’ te leren kennen. In deze uitgave
wordt ieder boek van de Politeia voorafgegaan door
een vertaling van het commentaar op het betrokken boek van de
hand van Marsilio Ficino (1433-1499). Het commentaar is opgedragen
aan en gericht tot Lorenzo de’ Medici, die Ficino’s leerling
is geweest. Marcilio Ficino was de eerste die het volledige
werk van Plato in een Latijnse vertaling toegankelijk maakte
voor de Westerse denkwereld. Zijn vertaling en zijn commentaren
op Plato’s werk werden tot aan het einde van de achttiende eeuw
als standaardwerken beschouwd.
Inleiding tot de Politeia
door Marsilio Ficino
opgedragen aan Lorenzo de’ Medici, een grootmoedig man
Het oog bestuurt de handen, het hoofd de voeten, de rede de gevoelens,
de ziel het lichaam, onvergankelijkheid al het vergankelijke,
stilstand beweging, eeuwigheid tijd, zo blijkt het bewegend
leven beheerst te worden door een stil toekijken.
Het stille toekijken is het begin en het einde van handeling en
kan beweging op ieder moment doen stoppen of beginnen. Kortom,
het stille toekijken zorgt ervoor dat de lagere bewegingen en
uiterlijke handelingen tot stilte kunnen komen, waardoor geleidelijk
en bijna ongemerkt een naar binnen gerichte en stabiele beweging
wordt bereikt. Evenzo worden door het stille toekijken van de
Schepper zelf de hemelse en natuurlijke bewegingen en alle andere
handelingen vanaf het begin tot het einde begeleid. Hierin onderscheidt
Plato zich van andere staatkundige wetgevers, die een staat
vooral op een menselijke manier proberen in te richten met handeling
als het voornaamste doel. Plato namelijk volgt het scheppend
principe en voert alle handelingen, individueel en universeel,
terug op het stille toekijken. Hij gaat er vanuit dat een gemeenschap
eerst meester over zichzelf moet zijn, alvorens zij meester
kan zijn over de wereld.
Ook moeten wij niet bang zijn voor het begrip ‘gemeenschap’, maar
het juist waarderen als het hemelse Jeruzalem, dat een aardse
vorm heeft gekregen. In zo’n gemeenschap is de strijd om eigendom
opgehouden en is alles volgens de natuurwet gemeenschappelijk;
er is gemeenschappelijk bezit, een sterke eendracht en er is
eensgezindheid. Daarom is er steeds de rust aanwezig voor een
stil toekijken.
Plato heeft het beeld van een ideale gemeenschap weergegeven in tien
boeken. Tien is van alle getallen het volmaaktste getal, omdat
het in zich alle getallen bevat en er oneindig mee vermenigvuldigd
kan worden. Meerdere malen verklaart hij in deze boeken - met
name in het tweede - dat hij liever wil dat wij van de dialoog
zeggen dat deze over rechtvaardigheid gaat dan over de gemeenschap.
Hiermee geeft hij, naar ik meen, aan dat iedere zaak en handeling -
van de gemeenschap of van het individu - niet op rijkdom, macht
of overwinning moet zijn gericht, maar op rechtvaardigheid.
Die rechtvaardigheid zorgt ervoor dat de mensen uiteindelijk
ongehinderd het waarachtige kunnen zoeken en zich aan God kunnen
wijden, doordat verwarring en wedijver geen rol meer spelen.
Onze Plato meent, dat dat stille toekijken en die zelfdiscipline
het doel dienen te zijn van iedere gemeenschap. Dit is voor
een individu op eigen kracht niet haalbaar, en evenmin voor
een groep mensen die zonder wet en regels leeft. Maar een groep
mensen die zich onder een gemeenschappelijke wet stelt, kan
dit wel bereiken. Bovendien leren de dialogen Timaios en
Kritias ons, dat er reeds voor de zondvloed bij de
Grieken en Egyptenaren een ander Athene bestond. Het kende een
rechtsstelsel dat uit wetten bestond die de godin Athene zelf
heeft opgesteld, uitgevaardigd en onderwezen. Die staatsvorm
beschrijft Plato in zijn Politeia. In de dialoog genaamd
De Wetten beschrijft hij ons een staatsvorm die gegrondvest
is op de wetgeving van Kreta, Sparta en het nieuwe Attica. Ook
die wetgeving begint bij de Schepper als bron van alle beweging.
Om terzake te komen, ook in de Politeia laat hij de staatsvorm
beginnen onder het gelukkige gesternte van een alomvattende
en gerespecteerde goddelijke wijsheid en van het advies en de
ervaring van een raad van ouden, en bovendien van een op religie
steunend gevoel van rechtvaardigheid en eensgezindheid. Juist
omdat het een uitgangspunt van rechtvaardigheid is dat de mens
zijn belofte jegens God eerst inlost en vervolgens ieder het
zijne geeft, begint Plato met het spreken over de individuele
rechtvaardigheid om vervolgens op de publieke rechtvaardigheid
over te gaan. Ge moet bedenken wat Plato hiermee wil aangeven.
Wanneer we het moeten stellen zonder rechtvaardigheid, dat wil
zeggen wanneer we onze verplichtingen jegens God en de mensen
niet nakomen, wanneer we het moeten stellen zonder advies van
een raad van ouden en zonder de zegen van goddelijke wijsheid,
dan, zegt Plato, is het niet mogelijk een gemeenschap van het
begin af aan goed op te zetten of goed te regeren.
Voor Politeia (pdf) zie: Plato - Politeia
Voor Plato zie: Hoofdpagina Plato
|